
Wie kann denn das geschehen?
Wie macht denn das der Liebe Gott?
Das ich noch immer
Der gleiche bin?
Hugo von Hoffmansthal:
Der Rosenkavalier.
De Herinneringen van operajournalist Leo Riemens (1910-1985)
Herinneringen
Al jaren was ik van plan mijn herinneringen vast te leggen, maar vandaag moet er dan eindelijk eens een begin mee gemaakt worden. Er zijn zo van die dagen waarvan je weet dat ze een mijlpaal zijn. Feitelijk wilde ik wachten tot mijn 65ste verjaardag, maar wie weet of het dan al niet te laat is. Vandaag is Folkert in militaire dienst gegaan, en dat betekent dat het begin van de desintegratie van de familie begonnen is. Een nieuwe epoche is begonnen, en ik ben me ervan bewust dat het de laatste is. In ieder mens leeft een onbewuste drang naar onsterfelijkheid. En die onsterfelijkheid kan hij alleen bereiken door zijn gedachten op een volgende generatie over te dragen.
Die onsterfelijkheid is overigens voor mij een vaststaand feit. Maar het is niet mogelijk om na de dood gedachten te communiceren. Dat moet tijdig gebeuren, mondeling en schriftelijk. Alles wat ik van mijn familie weet heb ik ervaren door uitlatingen van en gesprekken met mijn ouders. In bijna alle gevallen ben ik de enige die er nog iets van weet en die de historie door kan geven. Maar gesprekken schijnen tegenwoordig niet meer mogelijk te zijn. Laat ik ze dan op schrift fixeren. Niet als een auto-biographie, maar opdat misschien een der kinderen ze later zal lezen, en iets van mijn persoonlijkheid en van die van degenen die er niet meer zijn behouden zal blijven.
Herinneringen is een woord dat steeds misverstaan wordt. Het is al een Chinese doos, waar weer een kleine doos in zit, en zo door, tot de kern bereikt is. Herinneringen zijn precies als een droom. Je wordt wakker en leeft een moment volkomen in de sfeer van die droom, die zo reëel kan zijn dat hij echter is dan het leven. Maar die sfeer vervliegt na enkele ogenblikken, en, dan is de droom vergeten. Tenzij je de droom vertelt, aan iemand anders, of aan jezelf. Je concretiseert hem, brengt hem in woorden. Dan is de sfeer onherroepelijk weg, het onderbewuste is bewust geworden. Je kunt je die droom dan je leven 'herinneren', maar je voelt en beleeft hem niet meer. Het is als een vlinder die gevangen en opgezet is. Hij is permanent geworden, maar morsdood.
De werkelijke herinneringen zijn in het onderbewustzijn. Daar komen ze in vlagen uit opgestegen. Ik heb dat op de merkwaardigste momenten. Een daarvan is als ik automatisch iets doe waarbij alleen de helft van mijn gedachten nodig zijn. Bijvoorbeeld als ik patience speel. Plotseling komt dan zo'n directe herinnering naar boven, soms iets waar ik geen jaren aan gedacht heb. Ik 'voel' dan dat moment, of ik door een tijdmachine terug geplaatst ben.
Nog beter dan de Chinese doos kan ik herinneringen beschrijven, als de spiegelgalerij van de ouderwetse kermis. Je kijkt in de spiegel, en daarin zie je het spiegelbeeld van dat spiegelbeeld, en zo tot in het oneindige door. De echte herinnering is het eerste spiegelbeeld, maar daarna herinner je je dat je je iets herinnerd hebt, en dan weet je je dat te herinneren, tot alles zo uit de zoveelste hand is dat het je weinig meer doet.
Dromen en herinneringen kunnen alleen voortbestaan door ze te doden, ze in woorden te concretiseren. Het is de enige manier om ze aan anderen mee te delen. En dat gaat alleen uiterst gebrekkig. Want onze gedachten zijn alle anders. Het eenvoudigste woord wekt bij ieder van ons een ander beeld op. Wij zijn allemaal toneelregisseurs met onze eigen decors en rekwisieten. Als ik 'kasteel' zeg zal ieder daarbij een volkomen ander gebouw zien: de een Versailles, de ander het Muiderslot. En veel herinneringen zijn niet in woorden uit te drukken. Zo heb ik levendige herinneringen aan bepaalde jaren. Ik ben bijzonder tijdbewust. Ieder jaar, vooral die van mijn jeugd, heeft voor mij een eigen aroma, een eigen geur, een eigen 'ik weet niet wat' dat ik VOEL, maar niet onder woorden kan brengen. Een jaar als 1923 is voor mij totaal anders dan 1922 of 1924. Het is eenvoudig een andere era. Later worden de epochen langer, zo als alles in het leven vlugger gaat en de tijd korter duurt. Eén jaar uit mijn jeugd staat gelijk met tien van later. Maar toch, als ik een film zie die in een bepaalde tijd heet te spelen die ik zelf beleefde merk in direct dat het 'gevoel' van die tijd ontbreekt. Ik voel het zelfs als het een tijd is die ik niet beleefde.
Ik geloof dat alle tijd één is. Ik kan me, door me even te concentreren volkomen terug verplaatsen naar elk willekeurig moment van mijn leven. Maar heel merkwaardig is dat ik in mijn jeugd vaak het 'gevoel' van toekomst had, en dat dit gevoel later precies juist zal blijken te zijn. Al mijn idealen zijn later vervuld. Maar dat is een hoofdstuk op zich zelf. Voor ik mijn eigen herinneringen concretiseer is het eerst de hoogste tijd die van degenen vast te leggen die het niet meer doen kunnen.
Ieder van ons is het product niet alleen van zijn tijd en zijn opvoeding, maar ook biologisch van degenen die aan hem vooraf gingen. Ik heb me altijd voor hen geïnteresseerd, omdat ze deel van mijzelf zijn. En ik betreur dat ik zo weinig van hen weet.
Familie
Du Maurier in zijn roman 'Peter Ibbetson' heeft meerdere tijd theorieën die grote indruk op mij maakten. Niet dat ik met alle instem. Maar wel met vele. Zo dat we ieder moment van ons leven opnieuw kunnen beleven door ons er op te kunnen concentreren. Maar dat we ook herinnering hebben aan alles wat onze voorvaderen beleefden geloof ik niet. WEL dat we het 'gevoel' voor een bepaalde tijd behouden, in ons onderbewustzijn. Hoe weten we anders zo precies hoe de achttiende eeuw is geweest, hoe de middeleeuwen. Er zijn dan wel periodes die ons dichterbij lijken dan andere. Ik denk dat dit komt doordat wij meer genen in ons hebben van iemand die in die tijd leefde. Zo sta ik heel dichtbij de achttiende eeuw, en doet de zestiende mij meer dan de zeventiende. Mijn vader had eens een merkwaardig visioen dat hij een Romeins soldaat was. Dat was in 1925, het eerste jaar dat wij radio hadden. Er was een Concertgebouwuitzending waarin Pierre Monteux Respighi's Pini di Roma dirigeerde. Vander kende het werk niet, en er werd niets over gezegd. Hij zat te doezelen in een leunstoel, maart op het eind van het Via Appia deel stond hij ineens op en zei: 'Ik had daarnet zo'n vreemde droom. Ik was een Romeins soldaat die ergens op mars was, en ik beleefde dat zo intens dat ik een moment niet wist wie en waar ik was'. Zo ver kunnen we in ons bewustzijn niet terug gaan, maar ik heb toch bepaalde gevoelens die wijzen op iets van wat Du Maurier probeerde te bewijzen. Ik voel me onweerstaanbaar aangetrokken van het Amerika van de eeuwwisseling. Toen leefde mijn vader daar. Iets van die sfeer moet biologisch op mij zijn overgegaan. Australië bijvoorbeeld doet mij hoegenaamd niets.
Met iedere generatie wordt het aantal individuele persoonlijkheden waar we gemeenschap mee hebben groter. Als mijn kinderen dit lezen dan handelt het maar over de helft van degenen waarvan ze afstammen. Van de familie van hun moeder heb ik alleen haar ouders gekend, en één grootmoeder. Ik kan alleen datgene laten voortleven van wat ik van mijn eigen families weet. Ik schrijf uitdrukkelijk families in meervoud. Riemens is maar de helft, en zelfs een kwart. Mijn grootmoeder Riemens heb ik zelf nooit gekend. Ik heb aan haar graf gestaan, dat gelukkig nog bestaat in Maarsen, en alles wat ik van haar weet heb ik van mijn ouders.
De familie van mijn moeder, van Aerdenne leeft veel meer voor mij, omdat ik er meer uit gekend heb, en ook omdat die helft - misschien biologisch - meer affiniteit met mij heeft. Maar ook die familie bestaat weer uit van Aerdenne en van 't Lindenhout. Merkwaardig Freudiaans: ik noemde van Aerdenne eerst, terwijl mijn moeder van 't Lindenhout heette. Ook van die tak weet ik weinig. Het is de familie van mijn grootmoeder van moeder' s kant die het meest voor mij leeft. En de helft daarvan was weer Pelletier!
Familie Van Aerdenne
Laat ik die tak het eerst nemen. Ik ben me ervan bewust dat ik de enige ben die er nog iets van weet. En ik voel het als schrijnend dat al die mensen geleefd hebben. Lief hebben gehad, hun leed ervoeren, en dat het is of ze nooit bestaan hebben. En dat terwijl iets van hen in mij is overgegaan, en via mij in mijn kinderen. Zonder hen zouden wij alle niet degenen zijn die we werden. Ze hebben er recht op dat de laatste die nog iets van hen weet die luttele gegevens fixeert. Ik hoop dat mijn kinderen ze in ere zullen houden. Mijn overgrootouders van Aerdenne-Pelletier waren beide van Franse afkomst. Hugenoten.
Hij was chirurgijn in Dordrecht. Ik heb ze nooit gekend, maar heb ze wel vóór mij, want er zijn familieportretten van. Hun vele kinderen hadden hen erg lief, want na hun dood liet Oom Janus hun portretten meer dan levensgroot vergroten in enorme versierde zwarte lijsten. Een vriendelijk oude heer met een markant gezicht, en een vrouw met een wit kantje mutsje op, die kennelijk degene was waar de meeste kinderen op leken. Haar familie was pas later in Nederland gekomen. Zij sprak nog vloeiend Frans, en er was een onbewezen verhaal dat zij familie geweest zou zijn van de Olympe Pelessier waar Rossini mee trouwde. Zij is zo vroeg gestorven dat zelfs mijn moeder haar niet gekend heeft. En ik weet hoegenaamd niets over haar. Mijn moeder is als klein kind nog wel bij haar grootvader in Dordrecht geweest. Op het eind van haar leven was ik nog eens met haar in die stad, en wees zij mij een poortje waar ze als klein meisje door gedragen was, op weg naar een familiefeest. Maar van haar grootvader wist zo ook niets meer. Het zal omstreeks 1880 geweest zijn. Ze hadden een hele reeks kinderen: Adrianus (oom Janus), Oom Pol (Polydore), mijn grootmoeder Dieuwertje, Sophie, Helene, Leendert. Oom Pol heeft mijn moeder nog gekend. Hij was een vrijgezel, het factotum van Oom Janus tijdens zijn carrière in Indië, boekhouder. Alles wat ik van hem weet is dat hij stierf aan kanker in de mond, die tevoorschijn kwam nadat hij een kies had laten trekken. Ik heb zelfs geen photo van hem.
De meest fascinerende voor mij is Leendert. Daar heb ik wel een photo van, ten voeten uit, een slanke jongen met een baardje. Hij zou ZO in deze tijd gepast hebben. Leendert was de favoriet van mijn grootmoeder, zo als mijn vader de favoriet van Tante Anna was. Toon Oom Janus in Indië gevestigd was, naar ik aanneem als planter, stuurde hij een brief waarin hij Leendert ook daarheen riep, naast Pol. Leendert maakte de reis op een zeilschip, dat met man en muis vergaan is in de buurt van Ceylon. Nooit heeft men er meer iets van gehoord. Het was een tragedie van de familie van Aerdenne, maar ik heb er verder weinig over gehoord. Nu is het toevallig dat de jongen Leendert heette, want feitelijk diende dat ook mijn naam te zijn. Mijn grootvader Riemens heette nog Leendert Anthony Marinus, maar had het land aan die eerste naam, die hij te 'boers' vond. Hij noemde zich dus Leonard, en gaf die naam officieel aan mijn vader, en zo in derde generatie aan mij.
Als ik de kleine Daguerreotype van Leendert bekijk dan voel ik dat die man veel op mij geleken heeft. En ik kreeg daar heel onverwacht en heel navrant een bewijs van. Mijn eerste eigen 'herinnering' sinds ik dit begon te schrijven. Na de dood van mijn grootvader in Maart 1929, woonde mijn grootmoeder alleen op kamers, aan het Sarphatipark (stille zijde) in Amsterdam. Omstreeks October van dat jaar bezocht ik haar met mijn moeder. Oma voelde zich niet lekker en lag op bed, en gaandeweg begon mijn moeder ruzie te maken over haar zuster Christine, die zij ergens mee bevoordeeld achtte. Het liep zo hoog op dat mijn moeder haar mantel aantrok en de deur uit liep. Ik had plotseling een intens gevoel van medelijden met de oude vrouw op bed - ze was toen tachtig - ging naar haar toe en gaf haar een kus. Ze trok me plotseling hartstochtelijk naar zich toe en zei 'Leendert', Ik had toen nooit van hem gehoord - ik was toen achttien - maar later realiseerde ik me dat bij haar 'herinnering' boven kwam, en dat ik toen op haar broer geleken moet hebben.
Het was mijn laatste contact met mijn grootmoeder, een statige vrouw waar moeilijk contact mee te maken was. Ik betreur dat nog steeds, want twee maanden later kwam ze, na een bezoek aan ons op Oudejaarsavond, te vallen, brak haar heup, en is daaraan na een half jaar ziekenhuis gestorven. Toch ben ik dankbaar dat ik nog juist op tijd dat ene moment gehad heb. Die ene seconde is datgene waar ik altijd het eerste aan denk als mijn grootmoeder in herinnering komt. En zo is alles wat er van Leendert over is die oude photo, stellig gemaakt voor hij de grote reis maakte. En in die tijd, nu een eeuw geleden, was zo'n reis naar Indië te vergelijken met een ruimtevaart nu!
Wat zou ik er niet voor geven om meer over hem aan mijn grootmoeder te vragen! Wie was hij, waar had hij belangstelling voor? Was hij muzikaal? Mijn muzikaliteit komt van de Pelletier of Pelissier kant, want oom Janus was zeer muzikaal, en ook mijn moeder. Wilde hij naar Indië, of werd hij voor het feit gesteld? Had hij een meisje in Dordrecht? Heeft men hem naar de boot gebracht? Niets, niets weet ik van hem. En toch heb ik het gevoel dat ik hem ken, dat ik hem BEN. Die naamgenoot van mij moet van alle familie degene geweest zijn waar ik de meeste genen mee gemeen heb. De derde zoon was Adrianus, die we alleen als Oom Janus kenden. Ik heb hem op het eind van zijn leven één keer gezien, toen ik een jaar of drie, vier was. Hij woonde toen aan de Haagweg in Rijswijk. Ik herinner me dat het huis een voortuintje had, dat de salon, aan de voorkant, vol Japanse kamerschermen en beelden stond, en heel vaag zie ik een slanke magere oude heer met een witzijden snor. "Oom Janus hield niet van kinderen" zei mijn grootmoeder later, dus bezocht ik hem veel te vroeg. Want ook met hem heb ik veel gemeen. Ten eerste was mijn moeder zijn lievelings - nicht die hij vertroetelde. In Indië waar hij zijn fortuin maakte, trouwde hij met de dochter van een Frans avonturier en een volbloed Javaanse. Dat was tante Jet, of beter Henriëtte (ze had een duur klinkende Franse achternaam, die ik me helaas niet herinneren kan).
Oom Janus
Het tweetal heeft nooit kinderen gehad, vandaar zijn liefde voor mijn moeder die hij als een dochter beschouwde. Het was ook geen gelukkig huwelijk, en Janus had maîtresses. Voor een daarvan, die aan de Franse Opera verbonden was, kocht hij regelmatig opera klavier- uitreksels, die hij in rood maroccain liet inbinden en waarvoor hij een speciaal kastje liet maken. Hoe die partituren en het kastje later weer in zijn bezit zijn gekomen is mij een raadsel. Maar na zijn dood kwam het bij zijn zuster Sophie terecht, en na haar dood bewoog mijn moeder hemel en aarde om het te krijgen. En zo staat het nu twee meter van mij af. Die collectie opera's werd het fundament van mijn liefde voor de opera. Janus had ook al in het begin van de eeuw een collectie grammophoonplaten van beroemde operazangers. Hij was een fervent operaminnaar, waar ik dus veel overeenkomst mee had. Daarnaast hield hij racepaarden en won hij een race in Hamburg, waarvoor hij als prijs het grote bronzen beeld van een racepaard kreeg (van de Duitse Keizer) dat een halve meter van mij afstaat. Hij woonde op een villa in Warmond, en deed daar ook veel aan zeilen, had zijn eigen jacht. Kortom, hij was geen miljonair, maar niet ver er vandaan. En man van de wereld met vele interessen. Een fascinerende figuur, die door mijn moeder geadoreerd werd. Zijn einde was triest. Hij kreeg een beroerte, terwijl hij zich 's morgens aankleedde. Tante Jet op z'n Indisch stond te schreeuwen: 'Daar lig je dan bangsat, nu kan je niet meer naar je liefjes gaan'. oom Janus keek haar roerloos aan en stierf gelukkig dezelfde dag.
Tante Jet was toen suikertante. Haar herinner ik me heel goed, want ik was zeven toen we voor onze reis naar Indië een afscheidsbezoek brachten op de Juliana van Stolberglaan, in het Bezuidenhout. Plotseling krijg ik het 'gevoel' weer van die dag. Moeder kreeg als souvenir een brillante ring die ze mocht uitzoeken. Er was een heel bord ringen op zicht van een juwelier. Of die ring er nog is weet ik niet, want moeder hechtte veel meer waarde aan een eenvoudig ringetje dat Janus haar op haar zestiende jaar gegeven had, en dat ik mijn vrouw als verlovingsring zou geven. Tante Jet had haar wraak. Alle neven en nichten frequenteerden haar die laatste jaren. Wij niet, omdat we in Indië waren. Daar hoorden we in 1919 dat ze gestorven was. Spanning: wie zou het fortuin van Oom Janus erven? Moeder rekende er zeker op, want was zij niet altijd zijn favoriete nicht geweest? Dat zou ze ook, als hij was blijven leven. Maar Jet maakte een ander testament, en liet alles na aan een 'dark horse ', een neef Gerrit van Kooten waar geen mens aan gedacht had. Dat was een zoon van Janus' zuster Helene, waarover straks meer. De twee nichten van zuster Dieuwertje kregen elk een legaat van 10.000 gulden, en daarmee was de kous af. Ieder had verwacht dat het fortuin aan Janus' laatst levende zuster, mijn grootmoeder, zou gaan. Gerrit van Kooten heb ik nooit ontmoet. Hij was en bleef een dark horse. Misschien is hij wel de stamvader van het Simplistisch verbond...
Helene
Naast de drie jongens had de chirurgijn van Aerdenne ook drie meisjes. Twee er van werden de mooiste meisjes van Dordrecht genoemd: Sophie en Dieuwertje. De derde Helene was slank en weemoedig, typisch een Franse figuur, te oordelen naar haar oude photo. Niet zo knap als haar zusters, maar met een aristocratische distinctie. Ze doet me denken aan Calli-Curci of Anna Pavlova. Ik geloof dat ze de oudste van de drie was, en het eerste trouwde, heel jong (voor die tijd) met een luitenant van Kooten. Het was een catastrophaal huwelijk, waaruit Gerrit het enige kind was. Van Kooten bedroog en mishandelde haar, en ze stierf heel jong, toen Gerrit nog een baby was, aan - naar men zegt - tering. Of anders van pure ellende en verdriet. Na Leendert was dat de tweede van Aerdenne tragedie. Mijn grootmoeder gaf haar naam Helena als tweede aan mijn tante Christine. Wat er op schijnt te wijzen dat Helena bij die geboorte al dood was, dus in 1879. Gerrit moet dus zowat van mijn moeder' s leeftijd geweest zijn of een jaartje jonger, en ik kan niet aannemen dat hij nog leeft. Gezien Helene 's lot gun ik haar kind van harte die onverwachte erfenis, ook al ben ik daardoor de dupe geworden van de Indische tinkah' s van Tante Jet.
Sophie
Mijn grootmoeder en Sophie waren de twee mooiste meisjes van Dord, en ik heb een photo van de twee samen die inderdaad een plaatje is. Maar mijn grootmoeder kon uiterlijk niet tippen aan haar zus, die een schoonheid was. Zij was de kleurrijkste van heel deze karaktervolle familie van individualisten. Al vroeg trouwde zij met een jonge Fries Johan Ykema, een beeld van een man. Ik geloof dat hij onderwijzer was, maar in ieder geval werd hij uitgever, en wel een die zijn tijd ver vooruit was. Hij stichtte het eerste jeugdtijdschrift in Nederland 'Voor 't jonge Volkje', en specialiseerde zich op schoolboeken. Toen hij trouwde had hij geen cent, maar mijn grootmoeder vertelde me eens dat hij haar verzekerde dat Sophie binnen drie jaar haar eigen paard en rijtuig zou hebben. Dat kreeg ze ook. Ze woonden in Den Haag, waar de uitgeverij gevestigd was, op het Huygenspark, toen een chique buurt, maar dat was niet goed genoeg. Hij liet een villa bouwen in het Sophiapark, want alleen die naam al paste bij Sophie. Sophialaan 3, waar nu de Canadesche ambassade staat. Een huis dat in mijn leven een grote rol zou spelen, en dat meerdere malen in mijn herinneringen zal terugkeren. Hij werd rijk, schatrijk zelfs, en Sophialaan 3 werd een middelpunt der Haagse society. Maar de derde van Aerdenne tragedie stond al voor de deur. Sophie kon geen kinderen krijgen, en besloot zich daarvoor te laten opereren. Tijdens haar afwezigheid maakte Oom Johan een slippertje, of wellicht meerdere, en het resultaat was dat hij geslachtsziek werd. Hij bracht dit voer op Sophie, die zich terstond liet behandelen, en genas, maar nu definitief geen kinderen krijgen kon. Johan echter verzuimde het. Evenals Schubert kreeg hij depressieve momenten. Het werd erger en erger, en hij kreeg de waanidee dat de zaken achteruit gingen. Dagen liep hij rond, mompelend, dat hij Sophie een paard en rijtuig beloofd had, en dat die moesten blijven. Op een avond kreeg mijn moeder, die bij Oom Janus logeerde, bericht dat Oom Ykema in de Wassenaarse duinen gevonden was. Hij had zich door 't hoofd geschoten. Het voorval heeft zo'n indruk op mijn moeder gemaakt, dat ik meer van de geschiedenis weet dan over andere familieleden. Want naast Janus was 'oom Ykema'(hij werd nooit Oom Johan genoemd) haar grootste favoriet. Sophie troostte zich door een jaar of twee later een tweede huwelijk aan te gaan met een Jonkheer Storm de Graeve. Haar positie in de Haagse society steeg want nu werd ze ook in adellijke kringen geaccepteerd. Maar Oom Storm (ik weet niet eens wat zijn voornaam is geweest) kan niet in de schaduw van Ykema staan. Ondanks zijn imposante naam was hij een eenvoudig commies bij de posterijen, die met zijn moeder op een bovenhuis aan de Denneweg woonde. Hij was een kleurloze oninteressante figuur, die al heel vroeg het tijdelijke met de vergetelheid verwisselde. Sophie als de Douairière Storm de Graeve achterlatend.
En zo heb ik haar gekend, 't beste der familie, na mijn grootmoeder. Ze was toen achter in de zestig, droeg een rode pruik, zeer tot mijn verbazing, omdat ik constateerde dat ze aan 't ontbijt wit haar en later rood haar had. Ik heb namelijk op mijn zesde jaar twee weken bij haar gelogeerd, en daarna nog een afscheidsbezoek met mijn ouders, ook met logeren er bij. Het huis op de Sophielaan heeft echter al prenatale indrukken bij mij gehad. In 1910 trouwde Sophie voor de derde maal. met een veel jongere man, die echter al op de huwelijksreis in Wiesbaden bleek een zwendelaar en oplichter te zijn. Sophie was ook niet gek, en had dit heel vroeg door, helaas toch pas ná dat ze getrouwd was. Ze nam dus plotseling de benen, reisde naar Den Haag terug, en kreeg daar van haar advocaat de raad om niet naar de Sophielaan te gaan, omdat ze de man daar zou moeten binnen laten. Dus dook ze onder en 'verhuurde' de kapitale villa aan mijn ouders, net in de maanden voor mijn geboorte. Die hele zomer woonden ze dus aan de Sophielaan, waar ik ongeboren mijn intrek nam, tot het gevaar geweken was, de zwendelaar was afgekocht, en familie Riemens naar Zevenbergen vertrok.
Toen ik Tante Sophie kende was ze een statige dame met een rode pruik, maar ik mocht haar intens. Ze had de gewoonte haar tong tegen me uit te steken, en ik was ook als zesjarige gefascineerd door het feit dat ze aan de telefoon niet Hallo, maar Holah riep. Het was een vrouw met humor die op haar leeftijd wonderwel met een klein jongetje overweg kon. Het is een tragedie dat ze zelf geen kinderen had. Die partituren van Oom Janus hebben na diens dood ook een paar jaar in een van haar salons gestaan, en in een daarvan (de Hugenoten, door een stom toeval waaraan Freud zijn plezier zou hebben) liggen twee briefkaarten van haar aan mij. De een is van het huis, poststempel 23 juli 1916, nadat ik er' alléén(!) gelogeerd had, op mijn vijfde jaar, een logeerpartij die ik me tot in alle details herinner (inclusief Holah en tonguitsteken). Het is het enige handschrift dat ik van haar heb, en nu ik het voor me heb is het of ze zo na bijna zestig jaar iets aan me zegt: "Lieve Leo! Jan en Greta bedanken voor de mooie ansichtkaarten. De kleine heb ik zelf behouden voor aandenken dat Leotje erg lief en gehoorzaam geweest is. De eerste twee dagen was je niet erg lief en Tante Sophie dacht je weer thuis te brengen, maar nu mag je weer eens komen logeren. Veel kusjes. Tante Sophie".
Ik herinner me van die logeerpartij ook hoe ik met haar naar de Apollobioscoop in de Spuistraat ging, op het balcon, en hoe ik haar te voren waarschuwde dat ze alle titels voor me oplezen moest, want ik zat toen nog pas op de kleuterschool. Het was een film die iets te maken had met een Egyptische graftombe, en ik heb nog enkele beelden er uit in mijn herinnering. Jan was de chauffeur-koetsier, Greta, het keukenmeisje.
Voor ons vertrek naar Indië, eind 1917 waren we er nog te logeren. Mijn laatste indruk van haar was dat ze ons met de auto naar de trein bracht. We reden langs Krul, en daar tikte ze tegen de tussenruit voor Jan om te stoppen. We dachten: daar komt 't. En ja, ze steeg de auto uit, ging Krul binnen en kwam een moment later met een plak chocola er uit. "Voor de reis" zei ze. De plak was met ons drieën op voor we in Rotterdam waren!
Eindeloze herinneringen
Sophie was dol op dieren. Ik heb ergens een photo, die moeder maakte van jonge poesjes in haar tuin. Ze had een papegaai, die in de ontbijtkamer stond, en die levensecht in het seizoen de roep 'Aaaaardbeien', imiteerde, en ook alle andere stemmen imiteerde. Verder had ze een klein hondje, een ree pinchertje Bijoutje En paarden! Die stal was mijn grote attractie. Ze was de eerste vrouw in Den Haag die een eigen auto had, maar nog in 1917 hield ze daarnaast haar paarden en haar rijtuig. Jan was gelijk koetsier en chauffeur. Eindeloos zijn mijn herinneringen aan het huis aan de Sophialaan. Het had een speciale geur, ondefinieerbaar met elementen van boenwas predominerend. Toen ik over de vijftig was kwam ik een lezing houden in een soortgelijk huis aan de andere kant van de Sophialaan, en snoof onmiddellijk dezelfde geur, zo intens dat ik als met een schok plotseling weer vijf jaar dacht te zijn. Iets van die geur vond ik ook in een groot huis aan het Vrijthof waar mijn keelarts woont. Ik noem het de geur der negentiende eeuw. Geen enkel ouder of nieuwer huis heeft het. Het was een merkwaardige villa, groot maar onpraktisch. Geen voortuin (die er nu wel is).
De deur was iets naar links, met daarnaast het ene raam van de ontbijtkamer, en rechts, de drie grote ramen van een salon. Die salon liep door naar een andere salon, over de hele breedte van het huis, en die weer naar een salon aan de tuinkant. In de drie salons gaf Tante Sophie recepties, soirees en matinees. Ik ben bij zulke gelegenheden geweest, ten toon gesteld aan de bezoeksters, allen met een kopje thee in de hand balancerend, meest met hoeden met voiles voor. Ze gaf er ook muziekavonden waarop beroemde musici optraden: Thom Denijs en zijn vrouw waren regelmatige gasten. In de tweede salon stond een grote Steinway vleugel. Toen we hoorde dat Tante dood was telegrafeerde Moeder uit Indië: 'Bewaar vleugel en muziek voor mij', maar mijn grootouders hebben de Steinway toch verkocht.
In de achtersalon stond een enorme speeldoos, een Orchestreon, met reusachtige stalen schijven, en die een geluid produceerde als van een compleet carillon. Naast die salon was de eetkamer, en daarnaast de keuken. Boven was Tante's kamer en diverse logeerkamers, plus de sector van het personeel. Er was een grote tuin achter, met een vijver, waarop Moeder in haar jeugd schaatsen deed. Een handicap was dat het uitkeek op de enorme kale muur van het Mesdag Panorama, maar door de grote bomen was dat toen mooi gemaskeerd. De tuin leek me toen immens. Misschien kwam het ook doordat hij zo goed was aangelegd, met slingerpaden en zo dicht begroeid dat het voort mij een heel park leek. Plein 1813 was toen de chiqueste plek van Den Haag. Een van de visuele indrukken die ik heb, als een schilderij van Breitner, is een parade van huzaren op het Noordeinde, en de dienstbodes in uniform met witte schortjes en kante mutsjes op, inclusief Greta, die er heen snelden, met mij aan het handje. En later in Indië, als ik van twee tot vier achter de klamboe moest slapen kon ik het 'gevoel' van de Sophialaan oproepen door zachtjes met mijn tong te klakken. Dan hoorde ik weer de rijtuigen in die laan, en voelde ik me daar weer aanwezig. Sophialaan 3 is een van de vier huizen die voor mij 'thuis 'geweest zijn. Slamat in Zevenbergen, Stadhouderskade 146 in Amsterdam en Njord in Zandvoirt waren de drie anderen. Mijn eigen huis in Maastricht is het vijfde, maar dat is heden, en er zal nooit herinnering van mij aan zijn. Maar voor de kinderen zal dit de plaats innemen van de Stadhouderskade en Njord, en Slamat zal voor hen misschien de Schuytstraat zijn. Een Sophialaan hebben ze nooit gehad en dat acht ik een gemis.
Tragisch Einde
De van Aerdennes hebben feitelijk allemaal een tragisch einde gehad. Pol, Janus, Helene, Leendert. Sophie was geen uitzondering. Toen wij in Indië waren zette zij haar leven voort in haar grote stijl. Maar plotseling werden mijn grootouders geroepen dat zij een attaque gehad had. Ook zij lag roerloos en stierf, maar het merkwaardige was dat de papegaai dood in zijn kooi lag. En ze kreeg de attaque aan de ontbijttafel, in die voorkamer waar ze telefoneerde en telefonerend de tong tegen me uitstak. Er is nooit een onderzoek gedaan, maar mijn grootvader was overtuigd dat ze vergiftigd geworden is, misschien met een snelwerkend gif als cyaankali. Zat dit in de suikerklontjes van haar koffie, en heeft ze er een van aan de papegaai gegeven? Dat lijkt me een uiterst plausibele theorie. Want Tante Sophie die alles was behalve ondersexed, had in die late jaren een verborgen verhouding met haar chauffeur Jan. Dat wist ik toen natuurlijk niet, maar ik hoorde het in dat laatste jaar dat mijn grootmoeder leefde, die eens uitvoerig op haar praatstoel over Sophie kwam. In tegenstelling met de abominabele Tante Jet liet Sophie haar hele vermogen, huis en alles na aan mijn grootouders. de twee nichtjes kregen elk een legaat van 10.000 Gulden ( wat we gebruikten om uit Indië naar Nederland terug te komen), en de achterneefjes elk een som op het grootboek ( die ik later gebruikte om bij Vader 's faillissement de inboedel tijdig veilig te stellen door alles te kopen).
Er waren verder fikse legaten voor het Residentie Orkest en andere kunstinstellingen maar het grootste legaat was voor Jan, die daarmee een taxibedrijf begonnen is. Er is nooit iets bewezen, maar Sophie 's dood was hoogst merkwaardig, en vooral het feit dat de papegaai dood in de kooi lag.
Tante Christine kreeg dus ook een legaat van tienduizend, en haar drie zonen ook zo'n som op het grootboek. Omstreeks 1940 zocht ik op Oud Eyck en Duinen naar haar graf en kon het nergens vinden. Tante Christine kwam op bezoek en toen ik haar dat vertelde zei ze: "O dat is er al lang niet meer. Ik moest elk jaar 25 gulden aan onderhoudskosten betalen, en dat paste me niet. Ik heb het maar laten ruimen".
Dat was dan het familiegraf van de Storm de Graeve 's . Vandaar dat ik, wetend dat ze ook de rechten op het graf van mijn grootouders had, waarin ook haar zoon Piet begraven werd, na de oorlog die rechten op mij liet overschrijven. Die zijn zo lang ik leef verzekerd van rust en vrede.
Tante Christine echter, die allen overleefde, is in Amersfoort begraven, en daar waren alleen Rie en ik bij, en de vroegere verloofde van Piet, Sientje. Het was gewoon een derde klas huur graf, en het zal al lang geruimd zijn. Er is zeker een soort gerechtigheid.
Ook Sophielaan 3 is verdwenen. Mijn grootouders bewoonden het nog een half jaar, omdat testamentair vastgelegd stond dat de huishouding zo lang moest doorgaan. Toen verkochten ze het pand en wel aan twee speculanten die dachten het af te kunnen breken en er een flat te kunnen zetten. Dat ging niet door omdat er door Willem II een eeuwigdurend servituut op gesteld was. In dat villapark ( eens behorend aan de Kroon) mochten alleen villa 's staan. Dus lieten de twee speculanten het langzaam vervallen. Niemand heeft er ooit meer gewoond. Van 1920 tot na de oorlog, een kwart eeuw stond het leeg. Ik ben er nooit meer geweest. (Helaas, helaas), maar iedere keer als ik er langs ging keek ik naar binnen. Daar was de ontbijtkamer, en daar stond de papegaai die 'Aaardbeien' riep, en daar stond de telefoon, en daar zat Tante Sophie en stak haar tong tegen me uit. En door die dichte jaloezieën kon ik als de zon scheen iets zien van de voorsalon waar lang vergane Haagse dames met voiles voor zaten thee te drinken. Ik maakte me illusies; eens zou ik dat huis kopen, het in eer herstellen. Maar plotseling zakte er een stuk van in, uit pure verwaarlozing. De bulldozers kwamen, en de slopers. Een jaar stond de plek leeg, met een schutting er voor. Die had kieren en reten, en daardoor zag ik dan de tuin van mijn jeugd terug, in verregaande verwildering. Er stond geen boom meer in, want die waren in de hongerwinter alle omgekapt. Tenslotte kwam er de Canadesche ambassade. Enigszins in dezelfde zin (volgens het servituut) maar verder van de straat af en ook in iets andere proporties. Als ik er nu voorbij loop is de ontbijtkamer buiten het gebouw, en zit Tante Sophie met de papegaai buiten in de kou. Haar geest kan de oude vertrouwde plaatsen niet meer terugvinden. Maar het huis leeft in mijn dromen. Zeker enkele keren per jaar dwaal ik er in rond. Mijn moeder had hetzelfde.